Meel- en pelmolen De Koker, 1866

De Koker is de enige overgebleven industriemolen in Wormer.

In vroeger tijden had Wormer er aanmerkelijk meer. Veel van die molens leverden het meel voor de bakkerijen van de befaamde scheepsbeschuiten die als proviand dienden voor de zeelieden die ter walvisvaart trokken.

In 1928 raakte de molen buiten bedrijf.

Na jaren van verval werd De Koker in 1944 gekocht door Vereniging De Zaansche Molen en grondig gerestaureerd. Een tweede restauratie volgde in 1988 en daarna is begonnen met het voltooien van het binnenwerk.

1. Zowel gort als meel

De Koker is van de aanvang af primair een meelmolen geweest maar kreeg er in de negentiende eeuw een tweede functie bij door de plaatsing van een pelsteen voor het pellen van gerst en rijst.

Als je gerst pelt krijg je gort. Gort, rijk aan calcium en kalium, was ooit volksvoedsel nummer één, maar kwam in de verdrukking door de opkomst van de aardappel. In de bloeiperiode telde de Zaanstreek niet minder dan 121 pelmolens die stuk voor stuk zo’n vierhonderd ton gort per jaar produceerden. Die tijden zijn lang voorbij, al zweren sommige liefhebbers nog steeds bij een portie gort, aangelengd met karnemelk en een flinke scheut stroop.

2. Het hart van de pelmolen bevindt zich op de maalzolder, de plek waar het eigenlijke pellen plaatsvindt. Dat gebeurt in een houten kuip waarin een door een spil aangedreven pelsteen ronddraait langs een met geperforeerd blik beklede wand. Het blik heeft veel weg van de trommel van een wasautomaat waarin honderden gaatjes zijn geslagen.

De scherpe karteltjes van al die gaatjes fungeren als een rasp waarmee de gerstkorrels van hun doppen worden ontdaan.

3. De gerst wordt in de smalle ruimte tussen de pelsteen en

het blik gegoten. Omdat het pelproces met veel stof- ontwikkeling gepaard gaat, kan de kuip worden afgesloten met twee maanvormige houten deksels.

4. De koude harp

Om een hoge kwaliteit gort te krijgen werd de gerst vaak tot zesmaal toe gepeld. De korrels gingen als het ware zes keer ‘door de molen’.

Een vast onderdeel van dit hele proces was het zeefwerk. Door een schuif stroomt de te pellen gerst via een schuine goot naar beneden. De korrels komen vervolgens terecht in een aantal zeefbakken die door een drijfstang heen en weer worden geschud. Op deze manier wordt de nog te pellen gerst ontdaan van vuil zoals kleine stukjes stro, takjes, zanddeeltjes en stof. Het zeven van de ongepelde gerstkorrel werd op de z.g. kleine of ‘koude’ harp gedaan.

5. Meel malen

In tegenstelling tot het pellen van gerst zijn voor het malen van graan tot meel twee stenen vereist. Deze stenen liggen horizontaal op elkaar in een houten kuip. Bij het malen draait de onderste steen, de legger, niet mee. Die steen ligt vast. Alleen de bovenste steen (de loper) draait, aangedreven door de steenspil. Afhankelijk van de kracht van de wind kan de ruimte tussen de beide stenen worden vergroot of verkleind.

6. De maalstenen zijn voorzien van een patroon van groeven. Die groeven werden er door de molenaar met een z.g. bilhamer ingehakt. Het aanbrengen van die groeven, een lastig en precies karwei, wordt billen genoemd.

7. Na het malen komt het meel via de meelpijp op de laagste zolder in zakken terecht. Een alternatief vormt het opvangen van het meel in de buil (een ander type zeef dan de harp), waardoor bloem (wit meel) en zemelen gescheiden kunnen worden.

8. Al deze handelingen vragen veel energie en die wordt geleverd door de wind. Deze molen is een bovenkruier. Alleen de kap met de wieken wordt op de wind gedraaid. Aan de kap zit een staart die met een kruirad bediend kan worden.

9. In de kap zit aan de wieken-as een groot tandrad, met daar omheen houten remschoenen om de molen stil te kunnen zetten. Dat eerste tandrad drijft een klein tandrad aan dat aan de centrale spil vast zit. Deze spil brengt alle energie naar beneden.

10. Op de eerste zolder ziet u een flink aantal houten tandraderen. Daar drijft de centrale spil die boven in de kap wordt aangedreven en beneden de molenstenen laat draaien en een horizontale balk met een touw om de zakken graan naar boven te hijsen.

11. Wind is variabel. Bij zwakke wind draait de molen te langzaam voor het productie-proces. De molenaar zet de molen stil en gaat op elke wiek de zeilen zetten, waardoor er meer windvang is en daardoor de molen sneller en krachtiger draait. Zomers zijn de zeilen wit; in de winter draait de molen met bruine zeilen.

Bekijk ook eens onze Youtube video over deze molen.

https://www.youtube.com/watch?v=zDsq_mVMw5M